▪ Bussen ondervinden minimaal oponthoud door ander verkeer:
• op wegvakken met behulp van busstroken naast de rijbaan op trajecten die gevoelig zijn voor oponthoud;
• op kruispunten met behulp van prioriteit bij verkeerslichten, infrastructuur om wachtrijen te passeren en voorrangsregelingen;
• Hoewel ongewenst, maar wanneer toch rotondes worden toegepast, is het belangrijk dat deze zorgen voor een soepele doorstroming van de bus via bochtverbreding, berijdbare rammelstroken en/of businfrastructuur bij de rotonde die op- en afrijden van de rotonde vergemakkelijkt.
▪ Fietsers en bussen hebben elk hun eigen plaats op de weg (bijvoorbeeld een fietsstrook), zodat bussen fietsers veilig kunnen inhalen.
▪ Snelheidsremmende maatregelen zijn zodanig vormgegeven dat deze niet of nauwelijks het rijcomfort van de bus beïnvloeden.
▪ Haltes bevorderen de doorstroming en het rijcomfort voor het OV, veelal via haltes aan de rijbaan.